De verslaggevers die met de recente onthullingen kwamen over Team Trump, hebben het wat dat betreft een stuk makkelijker gehad. De inlichtingendiensten lekten de laatste maanden aan alle kanten. Het
Washington Post-verhaal over Michael Flynn had maar liefst negen (anonieme) bronnen. De New York Times had vier overheidsbronnen voor zijn verhaal over de contacten tussen Trump-medewerkers en de Russen.
We moeten voorzichtig zijn met dit soort primeurs. Op de eerste plaats kunnen we zelf niet controleren wie de bronnen zijn en wat ze allemaal zeggen. Bovendien moet je je altijd afvragen wat de bedoelingen zijn van de lekkende partijen. Het is redelijk te veronderstellen dat ze niet gedreven zijn door enkel nobele motieven, maar dat ze erop uit zijn om Trump in diskrediet te brengen. Het is immers oorlog tussen de president en de inlichtingendiensten (
LEESTIP: lees ook dit
uitstekende verhaal van collega Michael Persson over
Trump vs Deep State).
De lekkers lijken de regie stevig in de hand te hebben. Zo vertelden ze de New York Times dat de inlichtingendiensten gesprekken tussen medewerkers van Trump en de Russen hebben onderschept en opgenomen, maar ze gaven vervolgens niets vrij over de inhoud van de gesprekken. Als er echt sprake zou zijn van illegale activiteiten, zou je verwachten dat dit meteen naar buiten was gekomen. Maar wellicht gaat dat alsnog gebeuren. Who knows?
Nog een reden om voorzichtig te zijn: is het waar wat de inlichtingendiensten vertellen? De New York Times-journalist Judith Miller publiceerde in de aanloop naar de invasie in Irak in 2003 een hele reeks verhalen over de dreiging van massavernietigingswapens van Saddam Hoessein. Het hielp de regering-Bush twijfelende burgers te overtuigen dat Irak een groot gevaar was. Millers verhalen waren gebaseerd op bronnen bij de inlichtingendiensten, maar daarvan bleek achteraf
niets te kloppen.
De inlichtingendiensten hebben er geen moeite mee om soms glashard te liegen (misleiding is immers hun core business). James Clapper, Directeur Nationale Inlichtingen, werd in 2013 verhoord door een Senaatscommissie. Hij kreeg de vraag of de inlichtingendiensten op grote schaal Amerikaanse burgers bespioneerden. Clapper ontkende dat ten stelligste. Klokkenluider Edward Snowden toonde een paar maanden later aan dat Clapper gelogen had.
Dat betekent niet dat we de verhalen van de New York Times en de Washington Post op voorhand moeten afwijzen. Dit zijn serieuze media met grote onderzoeksteams die niet over een nacht ijs gaan bij het publiceren van dit soort verhalen. Daaraan gaan uitgebreide controleprocessen vooraf, waarbij ook advocaten betrokken zijn.