De winter is de nacht van het jaar. De aarde is schijnbaar slapend. De kracht van de winter zit vol paradoxen. Er is nieuw leven gehuld in de dood. Er is snelle groei gehuld in rust. De kracht van het nieuwe leven begint te kloppen in een ogenschijnlijk rottend zaadje. Uiterlijk is er rust, innerlijk is er groei. Maar wanneer het lichaam wat langzamer beweegt, wordt de geest gezuiverd en keren de gedachten van het aardse naar het geestelijke.
De zaden die in de herfst in de aarde zijn gevallen, worden in de rust gezuiverd; in de aarde bouwt zich de energie op die straks nodig is voor de groei. Maar nu is het nog stil.
Wij zijn het niet die met onze persoonlijkheid bepalen welke zaden zullen uitkomen en welke niet. Sommige zaden zullen in de lente in het licht komen te staan; andere niet. Zomaar. Zaden waar het licht op valt, die genade ontvangen, worden eerst in de verborgen wereld van de geest geboren om vervolgens in de lente in te dalen in een vorm.
Het gaat hierbij om het opbouwen van het vertrouwen dat inspiratie vanzelf komt, als iets uit niets. En dat dit op den duur ook vanzelf vorm aan zal nemen.
Het vraagt je te accepteren dat het leven een volkomen autonoom proces is dat door ons heen komt en dat wij alleen maar op de voet kunnen volgen.