Aad van Vondelen wilde dat het niet vergeten werd, de eenzame tocht kleine kinderen die weg moesten bij hun familie. En hij wilde benadrukken dat er destijds goede mensen waren die hem en anderen opvingen. Eerder schreef zijn dochter Mariska het boek Hongerkind over zijn ervaringen.
7 jaar was ‘Aadje’ toen hij door zijn vader op de boot naar Friesland werd gezet. Ondervoede kinderen uit Delft werden naar het noorden gebracht, waar wel eten was. “Je mag ook weer mee naar huis”, zei zijn vader toen hij zag dat Aadje opzag tegen de reis. Hoewel hij niets liever wilde dan dat, dacht Aadje aan zijn broertjes thuis: als hij mee zou gaan met de boot was er een mond minder te voeden.
Aangekomen in Friesland was het samen met de andere kinderen afwachten op de kade. De oudste meisjes werden als eerste gekozen. Zij konden helpen in de huishouding. Daarna waren de oudere jongens aan de beurt, om te helpen op de boerderij. De tengere Aad bleef verloren staan op de kade. In de volgende plaats werd hij - als laatste - wel uitgekozen. Hij kwam terecht bij veldwachter Jitse Wedsinga en diens vrouw Hiltje. Met liefde heeft hij altijd aan hen teruggedacht.
Het gevoel van eenzaamheid op de boot naar Friesland is hem altijd bijgebleven. Zijn hele leven hield hij het liefst zijn eigen gezin, ‘zijn eigen zooitje’, zo dicht mogelijk bij elkaar. 57 jaar was hij getrouwd met zijn Ria. Ze kregen 2 kinderen en 2 kleinkinderen. “De beste vader die je je kon wensen”, zegt zijn dochter Mariska.