“Door toeval heb ik een dagboek in handen gekregen, dat in de oorlogsjaren geschreven is.” Met die woorden begon historicus Jan Romein de column Kinderstem op 3 april 1946. “Toen ik het uit had, was het nacht en het verwonderde mij, dat het licht nog brandde, dat er nog brood en thee te krijgen waren, dat ik geen vliegtuigen hoorde ronken en geen soldatenlaarzen klonken op straat, zó had de lezing mij gevangen en teruggevoerd.”
Het was de eerste keer dat de wereld te horen kreeg over het nu wereldberoemde boek. Otto Frank had het nog geen jaar eerder
in handen gekregen, door Miep Gies gered uit de documenten die rondslingerden in het Achterhuis toen de onderduikers daar waren weggevoerd. Ze had het eigenlijk aan Anne zelf willen teruggeven, maar nu haar dood vaststond, werd haar vader beheerder van die nalatenschap.