Myrna kan het nog navertellen: in april 1945 stuiten de oprukkende Amerikanen op een lange trein met veewagons en enkele personenwagons ergens op een spoor bij het plaatsje Farsleben. Geschokt ontdekken ze de verzwakte gevangenen uit Bergen-Belsen. En ook hier een groot aantal doden.
Myrna en vader Joseph Reens overleven op het nippertje en bouwen zo goed en zo kwaad als het kan een nieuw leven op. Maar praten over de oorlog en de verschrikkelijke tijd in Bergen-Belsen valt Joseph zwaar. Hij heeft nachtmerries en Myrna wil het niet erger maken, dus ze vraagt niet door. Ze was vijf toen ze in Rotterdam werden weggehaald. Zeven toen ze terugkeerden. Natuurlijk zijn er herinneringen, flarden van hoe het was en wat ze deed. Hoe ze werden weggevoerd naar Westerbork en later de trein naar Bergen-Belsen. Hoe ze met haar moeder in de barakken sliep en hoe Dolly het weinige eten uit haar mond spaarde om aan haar te geven. Hoe vader Joseph haar tegen de regels in bij zich in de mannenbarak nam, toen Dolly ziek werd. En hoe ze samen langs het prikkeldraad achter de wagen aanliepen die het stoffelijk overschot van Dolly naar de massagraven reed.
Pas een aantal jaren geleden ging Myrna voor het eerst met haar man terug naar Bergen-Belsen. Om dichter bij haar moeder te zijn. Eens, maar nooit meer, zei ze toen. Maar nu haar oudste zoon Michael en vier van haar kleinkinderen mee willen, heeft ze zich bedacht. Een laatste keer wil ze terug, om iets af te sluiten misschien. Ook zij heeft nooit veel verteld over het kamp, ze wilde haar kinderen er niet mee belasten. En het leven ging door: Joseph hertrouwde met een joodse weduwe en voedde Myrna met veel liefde op. Ze ontmoette de Joodse Mattie Tugendhaft en samen kregen ze twee zoons. Het leven bestond uit hard werken, een bedrijf opbouwen, kinderen opvoeden. De oudste zoon, Michael herinnert zich dat het een gegeven was: mama heeft in de kampen gezeten en dat was vreselijk. Als je ernaar vroeg, kreeg je antwoord, maar uit zichzelf sprak ze er niet over.
Ook de kleinkinderen weten het, maar er is nooit écht over gesproken. Oma is nu eenmaal een beetje gesloten, ze praat niet zo veel en al helemaal niet over zichzelf, zeggen ze. En je vraagt ook niet zo gemakkelijk naar iets dat moeilijk of pijnlijk voor iemand is. Maar Joods-zijn is belangrijk voor ze. En dus ook de Joodse geschiedenis en de Holocaust. Zeker als die zo dichtbij komt.
Samen met hun oma en opa lopen ze nu voor het eerst op het voormalige kampterrein. Een lange wandeling langs massagraven en gedenkstenen: “Hier ligt dus ergens oma Dolly…”.